starchitecten

Renzo Piano

Stijl is een val

De Italiaan Renzo Piano (1937) was midden dertig toen hij voor Parijs het Centre Pompidou bedacht, samen met zijn Britse collega Richard Rogers. Ze waren allebei nog niet bekend en 700 mededingers uit 50 landen hadden een ontwerp ingezonden. Het was voor het eerst dat Frankrijk een internationale competitie had uitgeschreven. Het revolutionaire museumgebouw van Piano en Rogers won omdat het het modernisme nieuw leven inblies en kunst toegankelijker maakte door de informele opzet. Het werd een tophit, met 200 miljoen bezoekers sinds de opening in 1977.
Aanvankelijk was de kritiek op het futuristische ontwerp niet van de lucht. Renzo Piano kreeg er nog een tomaat door naar zijn hoofd. ‘Het was alsof er een ruimteschip was geland in het midden van Parijs,’ zei Piano (Ted Talk, Vancouver, 2018). De vakbroeders gaven achteraf toe dat ze meer lef hadden gehad dan kennis, en dat ze het ­museum hadden kunnen bouwen omdat eigenlijk niemand begreep wat ze deden (InterviewMagazine, 2015). Piano: ‘We waren toen bad boys. Het was kort na [de Parijse ­opstand in] mei ’68, dus het was pure rebellie.’
De twee architecten dachten ieder dat ze met architectuur de wereld konden veranderen, werden beroemd en wonnen later allebei de Pritzker-prijs voor architectuur: Piano in 1998, Rogers in 2007. Maar nog was de top niet bereikt. Die werd in 2012 door Piano gebouwd in Londen: The Shard, de hoogste toren van Europa.

Renzo Piano werd geboren in de havenstad Genua en had, zoals velen in zijn familie, eigenlijk bouwer moeten worden. Maar de jonge Italiaan koos voor design, aan de Politecnico van Milaan. In zijn jeugd was hij geïntrigeerd geraakt door zwaartekracht en de ogenschijnlijke lichtheid van scheepsladingen die boven de haven van Genua hingen; lichtheid zou een thema blijven, en de kunst om zoiets zwaars als een gebouw licht te doen lijken.
Tijdens zijn studie werkte hij bij Franco Albini, een Italiaanse neo-rationalist die traditie en technologie combineerde in architectuur en meubelontwerp. Na zijn afstuderen (1964) werd Piano assistent bij een docent van zijn opleiding, de Franse designer Robert Le Ricolais. Bij hem thuis ontmoette hij Louis Kahn, die voor Olivetti-Underwood in Amerika een open-plan fabriek aan het ontwerpen was. Kahn kon iemand gebruiken die nadacht over het licht in de fabriek. Piano maakte schetsen en zou jaren geregeld voor deze opdracht­gever blijven werken.
Richard Rogers, die zelf ook was geboren in Italië, ontmoette hij in Londen. Samen stichtten zij het bureau Piano+Rogers (1971) en Centre Pompidou werd geboren. Na voltooiing daarvan werkte de Italiaan vier jaar met Peter Rice, de ingenieur van Centre Pompidou (Atelier Piano & Rice, 1977).
Zijn eigen studio stichtte hij in Genua (1981) op een prachtige plek aan zee: de Renzo Piano Building Workshop, RPBW. De studio heeft ook vestigingen in Parijs en New York. De naam is een knipoog: ‘building workshop’ kan ‘atelier voor gebouwen’ betekenen of ‘voor bouwen’. Door zijn familie-achtergrond betekende ­architectuur voor Renzo Piano ‘gebouwen maken’.
Er zíjn ook veel raakvlakken, zegt hij vaak, maar architectuur gaat over meer. ‘Ook over poëzie, schoonheid, humanisme, samenleving.’ Uitgangspunt is voor hem ‘de kracht van de noodzaak’ en ‘het bouwen van een goed, sterk gebouw’. Maar dat moet je wel kúnnen, waarschuwt hij. ‘Als je goed genoeg bent, kom je van de noodzaak bij schoonheid, magie, lichtheid, poëzie. Maar dan moet je nog altijd een goede bouwer zijn.’ (ArchDaily, 2012).

Richard Rogers, die altijd bevriend is gebleven met Piano, noemt hem ‘een groot humanist, een architect die het sociale, politieke en technologische briljant combineert’ (The Independent, 2012). De jury die de Italiaan al in 1998 bekroonde met de belangrijke Pritzker-­architectuurprijs, vergeleek hem met Leonardo da Vinci, Michelangelo en Brunelleschi, en benadrukte ‘zijn intellectuele nieuwsgierigheid en probleemoplossende technieken die net zo breed zijn en even ver reiken als die vroegere meesters van zijn geboorteland.’
Een recensent van de New York Times zei over Piano’s werk: ‘De sereniteit van zijn beste gebouwen kan je bijna doen geloven dat we in een beschaafde wereld leven.’ Precies wat Piano wil: volgens hem kan (ook architectonische) schoonheid de wereld ten goede veranderen.

Kern van de stad
Over Centre Pompidou legde de architect zelf uit: ‘Het idee was te bewijzen dat een cultureel gebouw niet intimiderend moest zijn, maar nieuwsgierigheid moest oproepen. Zo maak je een culturele plek, nieuwsgierigheid is het begin van een culturele houding.’ (Age of Amazement Conference, 2018). Niet alleen het spraakmakende gebouw met de buizen aan de buitenkant was destijds vernieuwend. De architecten hadden er in hun ontwerp ook een grote piazza bij getekend, een buitenruimte als onderdeel van het complex. In Parijs loopt de piazza langzaam af en leidt naar de lager gelegen entree van het museum.
Voor Renzo Piano is zo’n publieke buitenruimte het begin van stedelijk leven: ‘Een plaats waar mensen elkaar ontmoeten. Ervaringen komen er samen, en uiteenlopende leeftijden. Dat draagt bij aan het creëren van de kern van de stad. We hebben met ons bureau sindsdien veel andere plekken voor mensen gemaakt.’
Deze uitleg kwam integraal als Ted Talk op internet (www.ted.com). De architect werd er aangekondigd als een legende, een bouwer van gemeenschappen en zelf bevestigde hij dit laatste ook. ‘Architectuur is de kunst van het maken van schuilplaatsen voor gemeenschappen, niet alleen voor de enkeling, maar voor de brede samenleving.’ De maatschappij is nooit hetzelfde, zei hij, de wereld verandert voortdurend, architectuur is een spiegel van die veranderingen. ‘De gebouwde uitdrukking van de verandering.’

Wereldwijd
Het succes van Centre Pompidou leidde tot talloze andere opdrachten, vaak publieke gebouwen. RPBW is kieskeurig bij het aannemen. Piano: ‘Dat is een privilege en ik zie dit als vrijheid, niet als arrogantie. Het is omdat we geloven in de waarde van architectuur. [..] Dus nemen we alleen projecten aan waarvan we denken dat we het heel erg graag willen doen. Dat geeft een solide basis.’ (ArchDaily, 2012).
RPBW heeft wereldwijd ruim 140 projecten voltooid. Zoals in de begintijd het museum voor de Menil ­Collection in Houston (1987), voor de privécollectie van het Franse echtpaar. Het museum is laagbouw in een park om aan te sluiten bij de omgeving. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijk licht zoals de opdrachtgeefster wilde, om de werken te tonen in de sfeer van de seizoenen en van het uur van de dag. Renzo ­Piano liet er een ‘solar machine’ voor bouwen om het gedrag van het licht te bestuderen en filteroplossingen te bedenken in het zonovergoten, hete Texas. Discreet, en technisch moderner dan het extraverte Centre Pompidou. Flirten met licht, noemde hij het zelf later. In Italië bouwde hij de Padre Pio-pelgrimskerk (Gargano, 2004), gebouwd in één kleur steen om te versmelten met de omgeving, en met een techniek die schokken kan opvangen in dit aardbevingsgebied.

Antropologen
Voor het oogverblindende culturele Kanak-centrum in Nouméa (Nieuw-Caledonië, 1998) werkte Piano nauw samen met de bevolking en antropologen om de context goed te begrijpen. Hij bouwde tien op de plaatselijke cultuur gebaseerde ‘hutten’, 20 tot 28 meter hoog en in termietwerend iroko-hout met een natuurlijk ventilatiesysteem met lamellen die airconditioning overbodig maken. De techniek werd eerst uitgeprobeerd in een windtunnel met de hutten op schaal.
ArchDaily zei over de Italiaanse architect dat hij een meesterlijke balans weet te bereiken tussen kunst, architectuur en techniek. ‘Door zijn intellectuele nieuwsgierigheid en probleemoplossende technieken heeft hij een breed portfolio ontwikkeld dat high technology succesvol koppelt aan menselijke en comfortabele omgevingen.’
In Japan maakte Piano de Kansaï terminal voor het vliegveld van Osaka (1994) op een speciaal ervoor aangelegd eiland: de terminal is ruim anderhalve ­kilometer lang en heeft een lichte structuur die de frequente aardbevingen in het gebied kan doorstaan. Het dak met 82.000 identieke rvs-panelen heeft ook weer speciaal uitgedachte ventilatie. Daaraan droeg Peter Rice opnieuw bij, de ingenieur van Centre Pompidou en ­Piano’s vroegere zakenpartner.
Langlopende banden met collega’s zijn belangrijk voor hem. Zijn eigen kantoor moet van hem een menselijke schaal houden: hij wil alle werknemers bij naam kennen. RPBW wordt geleid door Piano en negen partners en werkt met 130 architecten en 30 andere medewerkers die onder meer modellen en visualisaties maken.

Brug in Genua
Renzo Piano kreeg de opdracht om voor zijn eigen geboortestad Genua de nieuwe snelwegbrug te ontwerpen die de vorig jaar ingestorte Morandi-brug vervangt. De nieuwe brug moet in 2020 open. Piano heeft de pijlers gebaseerd op de vorm van een scheepskiel en plaatst 43 verlichtingspalen op de brug: de ramp kostte aan 43 mensen het leven.
Het architectenteam werkt op dit moment verder aan een filmmuseum in Los Angeles, een hogeschool in Parijs, Paddington Square in Londen en een gerechtsgebouw in Toronto. Tot het vroege portfolio hoort het Beyeler museum in Basel (1997), geopend in hetzelfde jaar dat ook Frank O. Gehry’s extravagante Guggenheim Bilbao werd voltooid. Beyeler was Bilbao’s tegenovergestelde: ingetogen, een oase van rust. Met Potsdamer Platz (2000) verbond Renzo Piano een gebied in Berlijn dat door de Muur gescheiden was geweest. RPBW ontwierp onder meer ook het Rome Auditorium (2002), het New York Times-gebouw (2007), de Academy of Sciences (2008) in Californië, Whitney Museum of American Art (2015) in New York, Stavros Niarchos Cultureel Centrum (2016) in Athene, het nieuwe ­Palais de Justice (2017) in Parijs en Centro Botín (2017) in Santander: niet ver van Gehry’s Guggenheim Bilbao maar vele maten bescheidener omdat het museum van Piano bij de omvang van de stad moest passen.
Voor Nederland bouwde hij Nemo aan het IJ in Amsterdam (1997). Bovenop het dak maakte hij ook weer een piazza, omdat hij Amsterdam zo ‘ééndimensionaal’ vond: te plat, zonder uitzicht op het omringende stadslandschap. In Rotterdam staat zijn KPN-gebouw (2000) met lijnen die aansluiten bij de ernaast liggende Erasmusbrug van de Nederlandse architect Ben van Berkel. De hellende gevel van 3600 m2 bevat 896 groene lampen die als pixels dienen om teksten en beelden te vormen.

Tot in de wolken
Centre Pompidou was als gebouw dus geen sjabloon geworden. Piano zoekt naar aanpassing bij locatie en intentie. En enorm formaat is voor hem geen regel.
Maar iets groters dan The Shard in Londen, op de zuidoever van de Theems, staat er in Europa niet. De 300 meter hoge glazen multifunctionele ‘scherf’, een woon-werktoren met restaurants, door hem bedacht in 2000, was een ‘intensivering’ van de stad. Een onderstreping van Londen als kracht in de wereld. Piano liet zich inspireren door de vorm van Londens torenspitsen en wilde dat het gebouw tot in de wolken reikte.
Net zoals bij Centre Pompidou laaide de controverse op. De Londenaars moesten wennen aan deze overtreffende trap, en er waren felle tegenstanders. English Heritage (monumentenzorg) vond het een aantasting van de historische skyline van Londen, vooral ook omdat St Paul’s Cathedral – lang het hoogste gebouw van de stad – er zo bij in het niet viel. Piano zei dat de 17de-eeuwse kathedraal voor hem een icoon was, maar ook ooit een modern gebouw. ‘Zoals The Shard dat nu ook is. St Paul’s was geen classic, dat werd het later.’
Renzo Piano weigert een ‘stijl’ te vertegenwoordigen en zei daarover bij voltooiing van The Shard in 2012 tegen de Britse krant The Independent: ‘Ik denk dat dat [stijl] een val is. Wat ik niet haat is ‘intelligentie’ of ‘samenhang’. Want samenhang gaat niet over vorm, het gaat over iets dat sterker is’.