starchitecten

Ton Venhoeven

‘Wij gebruiken het basisidee van het Romeinse badhuis’

De concurrentie kwam tot uit China. Maar het was het Nederlandse architectenbureau VenhoevenCS dat -samen met het Franse architectenbureau Ateliers 2/3/4- de opdracht kreeg voor het ontwerp van het Centre Aquatique Olympique (CAO) en voetgangersbrug in Parijs. Dit zwemstadion is het enige nieuwgebouwde sportcomplex voor de Olympische Spelen deze zomer. Als stad waar in 2016 het klimaatakkoord werd getekend heeft Parijs zwaar ingezet op ‘de duurzaamste Spelen ooit’. Daarom worden ze grotendeels gehouden in bestaande infrastructuren, zoals het Stade de France en Roland Garros. Maar het nieuwe zwemstadion is permanent en onderdeel van een totaalplan voor verbetering van Saint-Denis, voorstad van Parijs en armste gemeente van Frankrijk. Daarom ook worden het sportersdorp en mediadorp na het zomerevenement getransformeerd tot ‘ecoquartier’ met duizenden nieuwe woningen.

Architect en stedenbouwkundige Ton Venhoeven zegt dat het team de opdracht binnenhaalde “door heel goed te kijken naar de exacte vraag van Parijs. Als team stonden wij voor de volle honderd procent achter die eisen, omdat wij dezelfde waarden delen”. Voor het winnen van deze opdracht was optimale samenwerking nodig van veel partijen, zoals aannemer en opdrachtgever Bouygues, Ateliers 2/3/4, constructeur SBP en exploitant Recrea. Een in alle opzichten gezondere wijk was het doel, met betere voorzieningen, betere bereikbaarheid voor voetgangers en fietsers, meer sociale integratie, verbeterde biodiversiteit en schonere lucht door zoveel mogelijk boomaanplant. Circulariteit staat centraal in het zwemstadion. Hout is het organische hoofdmateriaal. De stoelen op de tribunes zijn gemaakt van gerecycleerd plastic. Water wordt hergebruikt, er wordt veel energie bespaard. Onder meer door het extreem dunne, houten hangdak, dat de hoeveelheid lucht beperkt die moet worden verwarmd.

Het nieuwe zwemstadion, zegt Ton Venhoeven, zorgt voor een sterke impuls voor Saint-Denis, in dat opzicht vergelijkbaar met de betekenis van het Centre Pompidou voor de revitalisering van de binnenstad van Parijs. Kunstcentrum Pompidou was in de jaren ’70 het teken van moderne techniek. Het duurzame zwemstadion nu, met de nieuwe verbindingen, sluit aan bij het huidige tijdperk, waarin de roep luider wordt om de ‘15-minutenstad’: een stad waarin bewoners binnen een kwartier wandelen of fietsen alle essentiële voorzieningen bereiken. Dit zwemstadion komt groot in de etalage: de Olympische Spelen in Parijs zullen wereldwijd worden gezien door naar schatting drie miljard tv-kijkers. In ons land staan al talloze ontwerpen van zijn architectenbureau. Bekende projecten zijn de Jan Schaeferbrug (Amsterdam, 2001) en het NVWA laboratorium (Zwijndrecht, 2003). In de zwembadenbouw maakte Ton Venhoeven naam met Sportplaza Mercator (Amsterdam, 2006). Meer baden en sportcomplexen volgden, zoals Hofbad (Den Haag, 2012), Nekkerpool (Mechelen, 2013), Amerena (Amersfoort, 2018), Gymworld (Zoetermeer, 2020) en Sports Centre (Delft, 2026). Voor de legendarische Jaap Eden IJsbaan in Amsterdam heeft Venhoeven een ontwerp voor bestendiging voor de toekomst. Met ontwerpen voor Sportpark Hilversum (2023), Ontwikkelbeeld stationsgebied Alkmaar (2021), en studies voor Stad van de Toekomst (2019) en Marconiplein (Rotterdam, 2022), zit stedenbouw ook nadrukkelijk in het pakket. Venhoeven maakt daarnaast spectaculaire fietsenstallingen (IJboulevard, 2023) en in 2021 werd zijn ‘Butterfly Effect’ getoond tijdens de Dutch Design Week: een lichtgewicht web boven een snelweg voor opwekking van hernieuwbare energie dat bijdraagt aan herstel van de biodiversiteit. Zoë (Amsterdam, 2026) is een voorbeeld van natuur-inclusief ontwerpen.

Ton Venhoeven (1954, Apeldoorn) studeerde in 1985 af aan de Technische Universiteit Delft. In 1995 richtte hij Architectenbureau VenhoevenCS op, sinds 1998 VenhoevenCS. Hij was hoogleraar architectuurgeschiedenis en -theorie aan TU Eindhoven (2003-2009) en rijksadviseur voor de infrastructuur (2008-2012). In het werk van VenhoevenCS zijn de ontwikkelingen terug te zien op het gebied van filosofie, hedendaagse kunst, globalisering, duurzaamheid en technologie. Het bureau werkt nu aan steeds grotere stadswijken en gebieds-ontwikkeling, zoals voor het entreegebied van Leiden Bio Science Park (2026, met Paul de Ruiter) en Merwede Kanaalzone blokken 13 en 14 (Utrecht, 2027, met Marc Koehler). VenhoevenCS heeft tegenwoordig vijf partners en een uitgebreid team van medewerkers. De architect benadrukt dat samenwerking, intern en extern, bij alle projecten centraal staat.

Ligt het eindresultaat van het Olympische zwemstadion in Parijs dicht bij uw oorspronkelijke ontwerp?
“Ja, het concept dat stond, en de essentie van wat wij wilden, is overeind gebleven. Wij hebben ons eerst weken verdiept in de vraag. Wij kregen van de Metropoolregio Parijs een programma van eisen, een ontzettend gemotiveerd programma zoals wij zelden tegenkomen. Wij hebben dit vanaf de eerste dag mega serieus genomen. De Metropoolregio Parijs wilde voor de regio veel méér dan alleen een Olympisch zwembad met zo- en zoveel vierkante meter water. Er moest een hele inbedding komen van het gebouw in de omgeving, met veel andere programmaonderdelen. Geen ‘white elephant’ die hele delen van het jaar ongebruikt staat. Daarom hebben wij hard gewerkt aan aansluiting. Saint-Denis was door twee hoofdsnelwegen in vier stukken gehakt. Tegenover het zwemstadion is het Stade de France, nog geen tweehonderd meter verderop. Maar dat voetbal- en rugbystadion was uit een ander tijdperk, uit 1998. Een pure autobestemming, en ook nog eens op een eiland. Moeilijk om er zonder auto te komen vanuit andere delen van Saint-Denis. Bij het zwemstadion is nu een ‘passerelle’ gebouwd, een verbindingsbrug die ook gebruikt wordt tijdens de Spelen. Je kunt er nu dus komen als voetganger. Dit ligt ons bureau na aan het hart.”

Een blijvend positief effect op de omringende stadswijk. Hoe kan dit gegarandeerd worden?
“Door de hele opzet, de blik op de toekomst en het psychologisch effect voor de bevolking van Saint-Denis. Het gebouw is toegankelijk en transparant. Wat wij altijd proberen is om van sportvoorzieningen een fijne omgeving te maken voor de gebruikers. Ook is de plaatselijke bevolking van meet af aan betrokken. Het sportcomplex biedt mensen uit de buurt werkgelegenheid, bijvoorbeeld voor onderhoud, beveiliging, horeca. Als onderdeel van de duurzame aanpak zijn voor circulariteit stoeltjes gemaakt van hergebruikt plastic, gemaakt door SAS minimum, een start-up in Aubervilliers. Kinderen uit de buurt hebben er plastic doppen voor verzameld. Kinderen waarvan de helft niet kan zwemmen: daar komt nu zwemles voor. Dat gaat bijdragen aan hun zelfvertrouwen, iets waar ze trots op kunnen zijn, dat werkt door. En door het Olympische dorp komen er extra woningen, met vooral langzaam-verkeer verbindingen. Kinderen mogen, en kunnen, er op straat gaan spelen.

Voorts heeft Metropoolregio Parijs met de exploitant van het zwemstadion een contract van vijftien jaar afgesloten dat alles dekt, een sociaal programma, onderhoud, energielasten. Daar is geld voor, want dit fantastische gebouw heeft beperkt energieverbruik, dus de kosten van exploitatie zijn veel lager dan vergelijkbare complexen.”

Zwembaden en andere openbare faciliteiten staan centraal in uw werk. Aan welke eisen moeten ze voor u voldoen?
“Ik ben afgestudeerd op architectuur en stedenbouw, met een stedenbouwkundig plan waarin een bibliotheek en zwembad waren opgenomen. Hiervoor heb ik de geschiedenis van bibliotheken en zwembaden onderzocht tot tweeduizend jaar terug, en zo kwam ik de Romeinse badhuizen tegen. De grote badhuizen vertegenwoordigden het idee van een ideale stad en samenleving in één complex. De hele bevolking kon er naartoe. Status en verschillen vielen er weg, iedereen was er gewoon burger. Dit is het basisidee waar wij al jaren mee werken, dat zie je terug in al onze sportgebouwen.

Van zwembaden proberen wij hele aantrekkelijke ruimtes te maken. Gulle ruimtes, die door veel verschillende mensen kunnen worden gebruikt, om uiteenlopende redenen. Kinderen moeten er van de glijbaan kunnen, er moet ruimte zijn voor wedstrijdzwemmers, recreanten, toeschouwers, moslimdames, ouderen, minder-validen. Wat ik heb geleerd is, dat al die doelgroepen door de week apart van elkaar geaccommodeerd moeten worden. Maar in het weekend moet er ruimte zijn voor vrij zwemmen. Als je dat allemaal laat gebeuren in één grote zaal, dan gebeurt er niks. Er zijn meer geledingen nodig. Met schuifdeuren die open en dicht kunnen, hier lekker zitten, daar lekker baantjes trekken. Met zicht op andere ruimtes, waardoor het publiek zich een beetje kan verdelen, maar waardoor iedereen toch uit zijn eigen bubbel wordt gehaald. Zodat een kind in een gave kreek met een stroomversnelling ineens ziet: ‘Hee shit, die vent duikt van een tien meter hoge toren’. Dat inspireert. Dat wil dat kind dan later misschien ook wel. Verschillende ruimtes verbinden, dát is het Romeinse badhuis. Verbinden doe je ook door ontwerp, en met kleurkeus, een continu zoeken naar een soort lichte betekenis, en het niet laten domineren van ruimtes door één specifiek gebruik. Het gaat erom dat je je bij het ontwerpen niet beperkt tot een enkele functie per ruimte. Daar gaan veel baden de mist in. Wij proberen in elke ruimte meer gebruiksmogelijkheden denkbaar te maken.

Als je een complex werkelijk multifunctioneel maakt spaar je ook energie. In plaats van een heel gebouw te verwarmen voor twaalf wedstrijdzwemmers die alleen maar baantjes trekken, zeggen wij: ontwerp superslim. Maak een bad van zeventig meter met beweegbare wanden en beweegbare bodems. Multifunctioneel te gebruiken, voor schoonzwemmen, duiken, trainen, maar ook geschikt als wedstrijdmachine.”

U maakt nu ook steeds grotere plannen voor stadswijken zoals twee bouwblokken in de Merwede Kanaalzone en Sportpark Hilversum.
“Stedenbouw heeft altijd mijn hart gehad. In 1990 maakte ik van een kinderdagverblijf in Soest al een soort stad in een gebouw. Van 2008 tot 2012 was ik rijksadviseur voor infrastructuur, met veel advieswerk voor stedelijke ontwikkeling. Na 2012 wilde ik die stedenbouwkant verder uitbouwen. We richten ons daarbij op de ontwikkeling van ruimtelijke oplossingen voor maatschappelijke en ecologische problemen, op elke mogelijke schaal. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van sterke ecosystemen, waarbij zelfs gebouwen en activiteiten met elkaar ‘communiceren’. Ze hebben iets met elkaar terwijl ze toch heel anders kunnen zijn. Daarmee worden onze projecten steeds aansprekender.”

Welke van uw projecten springen er voor uzelf het meeste uit?
“Dat is moeilijk te zeggen, want meestal zie je achteraf wat er nog beter had gekund. Maar over het CAO-complex in Parijs ben ik supertevreden. En, nu je aandringt, over nog een paar ontwerpen: het stedenbouwkundig plan voor Sportpark Hilversum, en de Merwede Kanaalzone, blokken 13 en 14. En Zoë, Sluisbuurt blok 4a met Maike van Stiphout van DS Landschapsarchitecten.
Ook over The Breathing City in 2018 ben ik tevreden, ons onderzoek over de toekomst van de stad, in samenwerking met Bernadette Jansen van BVR. Ons team ontwikkelde voor Rotterdam Alexander een voorstel voor knooppuntontwikkeling met gemengde functies op verschillende niveaus. Dat plan wordt niet uitgevoerd, maar dat geeft niet, want dit is een project dat ons denken echt vooruit heeft geholpen.

En dit geef ik graag als advies mee aan collega’s. Architectuur is nog te veel alleen gericht op spectaculaire iconen. Het is veel belangrijker nieuw beleid mogelijk te maken. In een tijd met steeds grimmiger nieuws is het belangrijk positief te denken over mogelijke oplossingen. Wij zitten in een grote overgangsfase, van modernisme naar ecologische beschaving. Architectuur en stedenbouwkunde zijn samen één vak dat daarbij helpt. Bouwen, toekomst, het hoort er allemaal bij. Er zijn zoveel dilemma’s in de samenleving. Wees dus pro-actief. Doe niet alleen maar wat er gevraagd wordt. Soms wordt je ontwerp niet uitgevoerd. Dat geeft niet. Als je anderen maar aan het denken zet.”